●
Historische showroom
●
Topmodellen uit Amerikaanse
historie
●
Vergelijk met bezoek 12 jaar
geleden
●
Een van de mooiste automusea
wereldwijd
●
Beelden van personen van toen
mei 2022
Galerie met louter meesterwerken
Twaalf jaar geleden bezochten we het
Auburn-Cord-Duesenberg Museum in Auburn (Indiana). De kennismaking liet een
verpletterende indruk achter. Zó mooi en indrukwekkend kan een automuseum zijn.
Het was een topervaring. Sindsdien zijn vele andere musea bezocht, in Europa,
Amerika en Japan. Een aantal daarvan is vermaard en behoort tot de wereldtop.
Hoe zou het een tweede keer voelen om naar binnen te gaan in het vroegere
hoofdkantoor van de Auburn Automobile Company? Sinds zaterdag 27 mei 2022 is die
vraag beantwoord.
Het is de zesde dag van een reis door Amerika. Afgelopen dagen hebben we ons in
Detroit en omgeving ondergedompeld in de autohistorie en al heel wat klassieke
en bijzondere auto’s voorbij zien komen. De collecties en musea waren niet de
minste. De verwachtingen voor vandaag zijn hooggespannen op basis van de
ervaringen in 2010.
Bij aankomst valt
meteen op dat de directe omgeving is aangepast. Het trapveldje aan de overkant
van de straat is veranderd in een keurig plein met parkeervoorzieningen. Op de
stoep staan levensgrote beelden van relevante personen uit de geschiedenis van
de Auburnse auto-industrie. Voor het museum begroet Errett Lobban Cord de
bezoekers, op een bankje zit ontwerper Gordon Buehrig, de broers Duesenberg zijn
aan het werk, exportmanager Robert Wiley is aan de wandel en Frank Eckhart let
op de financiën met een auto-onderdeel in zijn hand.
Zakenman Errett Lobban Cord (1894-1974), de stuwende kracht achter de
drie merken.
Zoon
van de oprichter van Auburn, Frank Eckhart (1867-1954) en exportleider
Robert Wiley (1889-1969).
De
gebroeders Fred (1876-1932) en Augie Duesenberg (1879-1955) gaven hun
naam aan het automerk.
Ontwerper Gordon Buehrig (1904-1990) tekende de fraaie carrosserieën.
Meesterwerken
Om maar meteen tot de kern te komen: het Auburn-Cord-Duesenberg Museum is ook in
de herhaling indrukwekkend. In kunstkringen zou je spreken over een galerie van
wereldformaat met louter meesterwerken. De meest luxe auto’s die Amerika
in de jaren dertig heeft voortgebracht, staan hier bij elkaar. Ze staan in de
schijnwerpers en stralen als gevierde filmsterren op de rode loper van de Oscar-uitreikingen. En dat alles in een authentiek historische omgeving. Hier
speelde alles zich negentig jaar geleden af. In deze showroom van het
auto-imperium van zakenmagnaat Errett Lobban Cord liepen dealers uit heel de
wereld en waarschijnlijk ook superrijke klanten over
de gedecoreerde terrazzovloer, tussen de bewerkte pilaren en onder de kunstzinnig
gevormde Art Deco-lampen, op zoek naar een zinnige (of onzinnige) bestemming voor het
geld van hun klanten of van zichzelf. Ze mochten gebruik maken van de centrale trap, dezelfde als
die van nu. Dat was een privilege. Voor personeel en gewone stervelingen was
er achterin een normale houten trap. Verschil moest er zijn, volgens het
businessmodel van Cord. Zijn eigen kantoor was boven. Daar zaten ook Gordon
Buehrig en zijn team achter hun tekentafels ontwerpen te maken. Een mooiere
historische locatie voor een automuseum dan dit voormalige hoofdkantoor is
moeilijk voor te stellen.
De
showroom van destijds is bewaard gebleven en in oude glorie hersteld.
Betovering
Ondanks die onverminderde kwaliteiten, blijft de betovering van de vorige keer
dit keer achterwege. Het is moeilijk aan te geven hoe dat komt. Het is vooral
een gevoel. Misschien komt het doordat het verrassingselement ontbreekt. Of dat
we inmiddels veel andere musea hebben gezien die ook tot de top behoren.
Mogelijk zijn de beelden in het hoofd
door de jaren heen mooier geworden dan de werkelijkheid destijds was. Het lijkt
alsof er nu minder imposante Duesenbergs in de showroom
staan, maar waarschijnlijk is dat niet zo. Er zijn wel meer Cords 810/812 en
hun aantrekkingskracht is duidelijk minder. Het lijkt ook net of de auto's minder uitgekiend zijn neergezet. Maar of dat echt zo is? Misschien ligt de verklaring wel bij een opmerking van de man
bij de kassa: vergeleken met toen heeft de begane grond meer het karakter van
een museum gekregen.
Er zijn elementen bijgekomen, zoals interactieve informatiezuilen. Maar de
belangrijkste oorzaak zijn waarschijnlijk
twee auto's die je hier helemaal niet wilt zien: een Lincoln Continental als auto van de maand en een Chevrolet Corvette. Ze zitten
de magie in de weg. De vorige keer kreeg
je het idee dat een tijdmachine je negentig jaar terug in de tijd had gezet. Je
waande je in de jaren dertig. Nu
blijft het 2022. Er is nog een ongelukkige bijkomstigheid. Kennelijk zijn er
lekkages, want op veel plaatsen staan emmers met grote gele waarschuwingsborden
ernaast.
Twee keer een
Duesenberg Model X, beide van 1927.
Dit exemplaar van de X (één van de 13 die zijn gebouwd van dit type)
heeft een
carrosserie van Brunn & Company.
Duesenberg X, ook van 1927, gemaakt als showmodel. Een kap, zijramen en
ruitenwissers ontbreken.
Duesenberg Y (1927), prototype. De carrosserie is origineel maar staat nu
op een Duesenberg A-chassis.
Duesenberg, de 29e van het model J, bouwjaar 1929 met Murphy-carrosserie,
een van de meest gevraagde modellen.
Verschillende versies van de Cord 810/812. Het model baarde veel opzien
bij de introductie.
Duesenberg J (1931) met Murphy-carrosserie op een model met lang
chassis.
Topmuseum
Het uitblijven van het gevoel in een andere eeuw terechtgekomen te zijn, doet
niets af aan de kwaliteiten van het geheel. Het blijft een museum van
wereldklasse over een korte, maar hevige en boeiende periode in de Amerikaanse
autogeschiedenis. Dit oord sluit de liefhebber
in zijn hart. Zelfs met de twee ontsporingen is de historische showroom uniek. Je zou deze tweede ontmoeting kunnen
zien als een diner
in een restaurant dat helaas net een puntje tekort komt waardoor het zijn derde Michelinster heeft moeten inleveren. Er blijven er nog altijd twee over. Reken
maar dat je er meer dan voortreffelijk eet.
Een zaal met twee handen vol modellen van Auburn, Cord en
Duesenberg is per definitie de overtreffende trap. Voor zo’n Duesenberg J Beverly
Sedan naar een ontwerp van Buehrig past maar één kwalificatie: adembenemend. De elegantie van een hier
gepresenteerde Duesenberg A roadster is grenzeloos. Een Cord met
donkerbruine carrosserie, mokkabruine accenten en een lichte kap is oogstrelend.
En dan hebben we het nog niet eens over de verscheidene auto’s die letterlijk uniek zijn.
Het
prototype van een beoogde 16-cilinder Cord is nog steeds in alle opzichten
overweldigend.
Misschien is de carrosserie die Bender Body in 1921 op het chassis van een Duesenberg Model A
plaatste niet het allermooiste ontwerp, maar bijzonder is de auto wel. De twee meter lange eigenaar
Samuel Northrup Castle en zijn niet veel
kleinere partner hadden speciale wensen. Voor Robert Stranahan, oprichter en
president van de Champion-bougiefabriek, was een Cord 812 pas ideaal zonder de
befaamde wegklapbare koplampen en met een vast dak.
Als je een vergelijking zou maken met de kunstwereld, zijn hier de Mona Lisa,
Nachtwacht en David van Michelangelo in één ruimte bijeengebracht. Kun je een
liefhebber een groter plezier doen? En van de vorige keer weten we dat de begane
grond slechts een deel van het museum beslaat. Boven staat nog veel meer moois.
Bender
maakte de carrosserie van deze Duesenberg A naar de wensen van de klant.
Het
ontbreken van treeplanken is een van de bijzondeheden.
Schutte
Body Company leverde een staaltje vakmanschap bij de creatie van deze
elegante Duesenberg A.
August
Duesenberg reed jarenlang zelf in deze auto uit 1927.
Een
door de voorwielaandrijving lage Cord L-29 (1930), een ontwerp van Alan
Leamy. Motor: 8 in lijn, 4,9 liter, 125 pk.
De voorzijde was kenmerkend voor de Cord L-29.
Murphy
bouwde het koetswerk van deze Duesenberg J (1931) naar een ontwerp van
Buehrig.
Het
front en de achterzijde van de Duesenberg J.
Duesenberg Model J uit 1934 met modieuze tweekleuren-uitvoering.
Het
koetswerk is uitgevoerd door LaGrande.
Deze
Cord was ontworpen voor een 16-cilinder motor, maar die is nooit
gemaakt. Onder de kap zitten 'slechts' 12 cilinders.
Zie hoe
lang de motorkap is vergeleken met de rest. Jammer van die
informatiezuilen, ze halen de magie weg.
Een
Cord met een vast dak en zonder klapkoplampen. Omdat de klant het nu eenmaal
zo wilde hebben.
Het is
onbekend wat de ontwerper vond van deze aanpassingen.
Auburn
852 (1936), destijds afgeleverd aan een klant op Cyprus.
AUBURN
De Auburn Automobile Company is een voortzetting van de Eckhart Carriage
Company, in 1874 in Indiana opgericht door Charles Eckhart. Zijn zonen
namen het bedrijf over en zochten hun geluk in de autowereld. Het succes
was beperkt en in 1919 verkochten ze hun bedrijf aan een groep
investeerders. De winstverwachtingen bleven achter. In 1924 vroegen ze
de toen 30-jarige succesvolle zakenman Errett Lobban Cord de leiding te
nemen. Hij nam snel daarop het gehele bedrijf over, zette in op
vormgeving en kleur en maakte Auburn weer gewild. Het succes duurde
kort. Na de beurskrach van 1929 werd het lastiger om dure auto’s aan de
man of vrouw te brengen. Rond 1935 ging het bedrijf huishoudelijke
producten maken om nog omzet te genereren. Beschuldigd van
aandelenmanipulatie werd Cord gedwongen zijn autoavontuur op te geven en
eindigde de productie van Auburn in 1937 definitief.
CORD
In de Cord Corporation had E.L. Cord al zijn autoactiviteiten
ondergebracht, onder meer de Auburn Automobile Company. In 1929
verscheen voor de eerste keer een auto met de merknaam Cord, de L-29.
Het was de eerste in serie gemaakte Amerikaanse auto met
voorwielaandrijving. De motor kwam van Lycoming, een van de vele andere
bedrijven van Cord. Tot in 1932 is dit type gemaakt. Pas in 1936 kwam
een opvolger, de revolutionair vormgegeven 810 en daarvan afgeleide 812.
De productie daarvan werd in 1937 gestaakt.
DUESENBERG
In 1920 richtten de broers Frederick en August Duesenberg het
autobedrijf op dat hun naam droeg. Met succes namen zij deel aan
autoraces en zetten de Grote Prijs van Frankrijk in 1921 op hun naam,
gevolgd door de eerste plaats bij de Indianapolis 500 in 1924, 1925 en
1927. Achtcilinder lijnmotoren waren hun specialiteit.
In 1921 introduceerden ze hun personenwagen Model A. Nadat E.L. Cord hun
bedrijf had overgenomen, kregen ze de opdracht de beste, meest luxe en
snelste auto te ontwikkelen, Model J (met een turbolader Model SJ). Dat
type, geïntroduceerd in 1928, geldt als de top van de Amerikaanse
autohistorie.
Coronatijd
Voordat we de trap opgaan – tegenwoordig ook toegestaan voor gewone mensen –
valt het oog op een spandoek boven een zijzaal. Out of Quarantine staat er op,
ongetwijfeld inhakend op de situatie in de coronatijd. Zeventien auto’s uit de
museumcollectie zijn voor het eerst in een ruimte bijeengebracht. Ze zijn niet
allemaal even bijzonder. Enkele zeker wel. Een zwarte Auburn valt alleen al
vanwege de lengte op. De wagen is destijds speciaal gemaakt als volgauto voor begrafenissen. Het bedrijf
zag er een nieuwe markt in. De wielbasis meet maar liefst 4,14 meter.
De achterzijde van een Graham Hollywood uit 1941 lijkt op een Cord 810/812. Dat
is geen toeval. Toen Cord stopte met de autoproductie naam Graham de
carrosseriemallen over.
We leren hier ook dat ontwerper Buehrig zijn leven lang actief is gebleven. In
1979 tekende hij op 75-jarige leeftijd een sportwagen die onder zijn eigen naam
op de markt zou worden gebracht. Een serie van 50 was de bedoeling. Het bleef
bij vier prototypen. Des te interessanter is het zo’n exclusieve auto hier aan
te treffen. Maar eerlijk gezegd vinden we de creaties die hij op jongere leeftijd
maakte, een stuk
aantrekkelijker.
Een
Belgische Metallurgique uit 1911 met een aluminium Vanden Plas-koetswerk.
Graham
kocht de mallen van de carrosserie van Cord, maar wijzigde de voorzijde
drastisch.
Een
reusachtige Auburn 852 (1936), bedoeld voor begrafenisondernemers.
Een
relatief onbekend merk voor rijke cliënten: Cunningham met V8 motor
(1936).
De
Lincoln Continental van 1948 was de laatste Amerikaanse V12. Rechts een
Packard van 1930 met een 8-in-lijn motor.
Cord
L-29 uit 1930. Dit vooraanzicht was kenmerkend voor de Cord.
Op hoge
leeftijd waagde Gorden Buehrig zich nog aan een sportcoupé.
Het is
niet het meest elegante werk dat hij heeft afgeleverd. Het kwam niet
verder dan het stadium van prototype.
Grote geld
We gaan naar boven. Daar ervaren we opnieuw de uitingen van extravagante luxe uit een tijd dat de tweedeling in de samenleving minstens zo
schrijnend was als die in het Amerika van nu. Dit is de etage van het grote geld,
destijds
van beroemdheden als filmacteurs en succesvolle zakenmensen. Voor anderen waren
dergelijke auto’s onbetaalbaar. Zo heel veel is er niet veranderd. Ook nu kunnen
maar weinigen zich zo'n auto als hobby veroorloven. Alleen al het restaureren
kost een vermogen. Hier staat voor
kapitalen bij elkaar. Tussen de 'gewone' auto's, voor zover je daarvan kunt
spreken, staan eenmalige uitzonderlijke creaties. De Tasco uit 1948 bijvoorbeeld, een racewagen naar
een idee van Gordon Buehrig. Hij investeerde in het project en zag toe op de
productie. Dit unieke exemplaar wordt aangedreven door een V8 Mercury-motor.
Van 1983 is een re-creatie van een Auburn Cabin Speedster, in 1929 gepresenteerd
in Los Angeles in een grote tent. Die vatte vlam en alle 320 tentoongestelde
auto’s gingen letterlijk in rook op. Meer dan 50 jaar waren alleen foto’s een
tastbare herinnering, totdat Pieter Kesling het idee had het verleden na te
bouwen.
Storen is misschien een te groot woord, maar opnieuw verbaast de aanwezigheid
van modernere klassiekers als een Jaguar E-type of Cisitalia. Die passen hier
niet. Je hangt ook geen Van Gogh tussen de Hollandse meesters van de
Gouden Eeuw. De Tucker van 1948 krijgt het voordeel van de twijfel. De auto
staat hier tijdelijk, uitgeleend door een verzamelaar/handelaar in Chicago. Als
het gaat om exclusiviteit past deze zeker in de galerie van meesterwerken.
Vroeger
was de trap naar boven alleen voor klanten en prominenten.
De
Tasco van 1948, een ontwerp van Gordon Buehrig.
Van
alle kanten kun je spreken van een opmerkelijk design.
Re-creatie van een Auburn die bij een brand tijdens een show in 1929
verloren ging.
Voor
die tijd was het ontwerp baanbrekend.
Vooraan
een Cord, daarachter modellen van uiteenlopende merken, maar stuk
voor stuk exclusief.
Vooral
door de achterkant zorgde de Cord L-29 (1931) op shows in New York en
Parijs voor een sensatie.
Deze
auto is een re-creatie, dus niet meer het origineel.
De
voorwielaangedreven Ruxton was een concurrent voor de Cord. Opmerkelijk:
de auto mist treeplanken.
Woodlite-koplampen waren op duurdere auto's een gewild accessoire.
Een
Duesenberg en een met stoom aangedreven Locomobile: beide waren alleen
weggelegd voor gefortuneerden.
Aan
de radiator herken je meteen een Packard. Dit is een Twelve van 1938 in
originele kleurstelling.
Een
vierdeurs Auburn; minder spectaculair dan de tweezitters.
Duesenberg J (1932) met een kort chassis waarop Murphy de carrosserie
maakte.
Deze
auto had beneden in de grote showroom moeten staan.
Een Stutz (1928)
en Stearns Knight (1929).
Alan
Leamy tekende deze Auburn 652X van 1934, maar directie noch publiek
hielden ervan. Leamy vertrok.
Chrysler Airflow 1935, een auto die zijn tijd te ver vooruit was en
commercieel een teleurstelling werd.
Zo'n
Cisitalia is de moeite waard en bijzonder, maar past niet bij de rest
van de collectie.
Ook een
Jaguar XK (op de achtergrond) en E-Type horen hier niet.
De
Tucker is tijdelijk overgekomen uit Chicago.
De auto
is ooit afgeleverd in een lichte kleur en later overgespoten.
Thematentoonstellingen
De galerie met topmodellen beslaat slechts een deel van de bovenverdieping. Er
zijn ruimtes voor
verschillende permanente
thematentoonstellingen. Zo is er een uitgebreide presentatie over Auburn voordat het merk in
handen kwam van Cord. Een andere zaal is gewijd aan de elf automerken die ooit
in Auburn zijn gemaakt en elders staan merken en modellen uit de
staat Indiana bij elkaar. Michigan is altijd met de eer gaan
strijken als de autostaat van de VS door de hoofdkwartieren en fabrieken van de ‘Grote Drie’ (General
Motors, Ford en Chrysler). De bedrijvigheid in Indiana deed daar niet veel voor
onder,
zij het met veel minder grote aantallen als resultaat. Het lijstje met
historische automerken komt op meer dan dertig. Naast de drie merken van de
Cord-groep is Studebaker uit South Bend vermoedelijk het bekendst. Een aantal
modellen is gelukkig bewaard gebleven zodat we ze hier kunnen bekijken. Het
einde van de bedrijvigheid komt in beeld door de
laatste Studebaker, de Avanti, en een prototype voor een nieuwe International
Scout. Verder dan het stadium van proefmodel is het nooit gekomen. Net als
Michigan heeft ook Indiana te maken gekregen met de teloorgang van de ooit
bloeiende Amerikaanse auto-industrie.
Ook hier zien we een niet passend buitenbeentje, al valt het minder op. Het is een Ford
van 1933. Die is hier niet gemaakt, maar hoort bij het
verhaal van de overval op het politiebureau in Auburn waarbij de daders er met
wapens en munitie vandoor gingen in zo'n Ford.
Vroege
auto's uit Indiana, de tweede metropool van de auto-industrie naast
Detroit en omstreken.
Toen
meneer Black zijn auto maakte, had hij goed naar Benz gekeken. Rechts
een elektrische Waverley van 1899.
Een
Haynes Apperson van 1901. In 1904 was het afgelopen met het merk.
Een
viercilinder Izzer uit 1911. Slechts drie auto's zijn er gemaakt,
waarvan er één is overgebleven.
Stutz,
Studebaker en Lexington: producten van Indiana.
Cole
(1919) was een tegenhanger van de Cadillac. Het bedrijf bestond tussen
1909 en 1925.
Dertig
jaar maakte Apperson auto's. Deze van 1920 werd gebruikt als rijdend laboratorium
voor innovaties.
Voor
zijn tijd had de zescilinder Premier van 1916 een mooi gestroomlijnd
koetswerk.
Een
Marmon uit 1924. Zie hoe de open zijkanten werden dichtgemaakt bij
slecht weer.
Studebaker is waarschijnlijk het bekendste merk uit de regio.
De
President Eight met oncomfortabel schoonmoederszitje is van 1932.
Crosley
was gespecialiseerd in kleine auto's. De Super Roadster is van
1952, het laatste jaar van het merk..
De
International Scout die nooit verder is gekomen dan prototype.
De
zwanenzang van de autoproductie in Indiana in beeld gebracht.
De
Avanti was het laatste model van Studebaker voordat het merk de
productie van auto's staakte.
Een
Ford is een vreemde eend in de bijt, maar verbonden met Auburn vanwege
een overval.
Eckhart
De expositie over de elf automerken uit Auburn is al even mooi opgezet als de
rest. Er komen namen voorbij die maar weinigen zullen verbinden aan automerken,
zoals McIntyre, Zimmerman, Imp en Kiblinger. Het waren in de begintijd van de auto de concurrenten van de Eckhart Carriage
Company die zich na het koetsentijdperk aan auto's had gewaagd. Daaruit
zou het merk Auburn voorkomen, genoemd naar de plaatsnaam. Kennelijk vonden de
broers Eckhart, die het bedrijf van hun vader hadden overgenomen, het niet nodig
een originelere naam te verzinnen.
Voor de modellen van het merk Auburn is een afzonderlijke
ruimte gereserveerd. De auto's worden gepresenteerd zoals dat vroeger ook ging,
bijvoorbeeld met bloemboeketten op de spatborden. Het is na de vorige keer niet verrassend, maar nog altijd
mooi om te zien. We nemen er dan ook goed de tijd voor.
Eén van de auto's stond er destijds niet, maar is niettemin zeer bekend. Het is
een Auburn uit 1912 die lange tijd deel uitmaakte van de collectie van het
Louwman Museum.
Wie op deze verdieping rondloopt, wordt als het ware de geschiedenis ingezogen.
Want behalve de auto's is ook het gebouw interessant. Je komt in de tekenkamers en studio’s van Buehrig, het kantoor van Cord en de bedrijfsadministratie. Er hangen schetsen en
ontwerpen aan de wand. Er staan schaalmodellen van klei van de Cord. Het is
alsof de mannen van toen even weg zijn gegaan voor de lunch en zo weer
terugkomen. Alsnog het gevoel van de tijdmachine dus.
Een
hele zaal is gewijd aan de merken die in Auburn zijn gemaakt.
McIntyre maakte deze gemotoriseerde koetsen.
Een
McIntyre M van 1908 met luchtgekoelde motor en opvallend grote wielen.
In 1915
was het afgelopen met het bedrijf. Faillissement werd aangevraagd.
Twee
cilinders en een luchtgekoelde motor heeft deze Zimmerman van 1908.
Een
Zimmerman H van 1909 en een X van 1910.
Bijzonder voor een Amerikaans automuseum: een nog volledig origineel,
ongerestaureerd model.
Van
1907 tot 1909 werd de Kiblinger gebouwd. In 1930 kocht Henry Ford de
auto voor zijn museum.
Twee
personen kunnen er in deze Imp, maar wel achter elkaar.
Voor de
modellen van Auburn in de pre-Cord-periode is veel ruimte gereserveerd.
Links
een Spring-buggy van Eckhart, rechts de eerste auto met de merknaam
Auburn.
Hoewel
de vorm anders doet vermoeden, zit de motor nog onder de voorbank.
Waar
veel jonge autofabrikanten kozen voor hun familienaam als merk, werd
hier gekozen voor de plaatsnaam.
Model G
Auburn van 1908. Tientallen jaren lang het bezit geweest van dezelfde
familie.
De auto
is grondig gerestaureerd nadat in 1971 een tornado de garage had
vernield waar de auto stond.
De
viercilinder Auburn N (1911) was de grootste auto die de firma tot dat
moment had gemaakt.
De open
auto van 1912: voorheen in het Louwman Museum, nu na een restauratie in
Auburn.
In 1912
werd deze Auburn Town Car gepresenteerd, het eerste gesloten type van
het merk.
De auto
heeft twee deuren: de rechter zit aan de achterzijde en gaat voor open,
aan de linkerkant is het net andersom.
Een
bewaard gebleven gevelbord.
Auburn
6-39 uit 1919. In dat jaar kreeg het bedrijf nieuwe eigenaren. Het
leidde tot een verkoop van 6000 stuks.
Compleet met bloemen (links): zo stonden ze vroeger in de showroom.
Auburn
6-63 (1924) met een Weidely zescilinder motor. Let op: het dak is vast
en niet neerklapbaar.
Ondanks
de nieuwe eigenaren ging het in de jaren twintig niet geweldig, totdat
E.L.Cord in beeld kwam.
Op de
bovenverdieping is ook een afdeling ingericht over snelheid en racen.
Hier met een Auburn.
Vrijwilliger
Tijdens de rondgang ontmoeten we een vrouwelijke vrijwilliger. Ze geeft graag
tekst en uitleg. Net als zo’n tachtig anderen offert ze een deel van haar tijd
op om gasten te ontvangen en van achtergrondinformatie te voorzien. Voor
technische vragen moet je niet bij haar zijn, zegt ze eerlijk. Boven- of
onderliggende nokkenassen, inlaatspruitstukken en cardanassen zijn haar allemaal
te ingewikkeld, maar over de historie kan ze goed meepraten. Ze toetst of we het
verhaal van meneer Cord kennen en zijn relatie tot de auto’s hier. We zijn
helaas geen dankbaar publiek, want ze kan haar verhaal niet kwijt. Niettemin
vult ze onze kennis aan met de informatie dat de auto’s van Auburn en Cord in
deze plaats zijn gemaakt, maar niet de modellen van Duesenberg. Die kwamen van
elders. Ze wil ook het beeld corrigeren dat onder leiding van Cord de drie merken in 1937
door faillissement ten onder gingen. Het ging
niet goed met de verkoop van de luxe en extreem dure automobielen en veelzijdig
zakenman Cord besloot het autoavontuur te beëindigen en de aandacht op andere
zaken te richten. Dat beeld is echter iets te positief neergezet. Het
autobedrijf werd geliquideerd nadat Cord schuldig was bevonden aan
aandelenfraude.
De
heren Buehrig en Cord zijn even weg, ze kunnen zo terugkomen...
Het chassis met de motor van de voorwielaangedreven Cord.
De exclusiviteit van Cord
en Duesenberg: bouwjaren en aantallen
Cord
L-29
1929-1932
4400
810/812
1936-1937
2320
Duesenberg
A
1921-1927
650
X
1926-1927
13
J
1929-1937
433
SJ / SSJ / JN / SJN
1932-1937
48
Schaalmodellen van klein van de Cord 810/812.
Historische modellen in historische ruimten.
Favoriete musea
Om kwart voor vier ronden we onze hernieuwde kennismaking af. Het is nog steeds
een geweldig museum. Er is nog steeds een hoge positie op de denkbeeldige lijst van meest favoriete
automusea. Misschien één plaatsje gedaald, maar dat is het dan wel.
Ook zonder het gevoel in 1930 te zijn beland is een rondgang een belevenis. Een
enquête krijgen we vast niet toegestuurd, maar als er een vraag zou zijn of je anderen zou
aanbevelen om ook te gaan, zouden we zeker de maximale score aanvinken.
We staan in dubio. We hebben met het gekochte kaartje ook nog recht op toegang
tot het National Auto & Truck Museum, minder dan honderd meter verderop.
Het museum is gevestigd in een oude fabriek waar vroeger de Cord L-29 in elkaar
werd gezet. Ook historische grond dus. De uitstraling kan onmogelijk van
hetzelfde niveau zijn. Een fabriek is nu eenmaal wat anders dan een luxe
hoofdkantoor. Het zal toch hopelijk geen teleurstelling worden. Omdat er in
Auburn verder weinig te beleven is en je ook niet om vier uur op je hotelkamer
wilt gaan zitten, is de keus snel gemaakt. Als het weinig voorstelt, zijn we zo
weer vertrokken. Deze dag is in elk geval geslaagd. Met dank aan E.L. Cord, al
die andere mensen van zijn tijd en de
generaties daarna die zorgvuldig zijn omgegaan met de waardevolle erfenis.
■
Het Auburn-Cord-Duesenberg
Automobile Museum in
Auburn, Indiana, toont de mooiste Amerikaanse
auto's aller
tijden in de showroom van weleer. juli
2010 - laatste aanvulling januari 2011