Mahymobiles

Leuze-en-Hainaut (B)


 
Verzameling van meer dan 1000 auto's
De passie van Ghislain Mahy en zijn zoons
● 
Museum en depot in één
● Veel ongerestaureerde modellen
● Onduidelijke toekomst
 

oktober 2013
 

  


Wat moet je met een voorraad werk van een eeuw?

De Belgische familie Mahy heeft in ruim een halve eeuw een verzameling van duizend oude auto’s opgebouwd. Meer dan tweehonderd staan tentoongesteld in het museum Autoworld in Brussel. De rest is ondergebracht in een oude textielfabriek in Leuze-en-Hainaut, tachtig kilometer ten zuidwesten van Brussel. Mahymobiles is zowel museum als depot, met pronkstukken en wrakken, unieke auto’s en massaproducten. De omvang maakt de collectie onhanteerbaar. Wat moet je ermee? Binnen de familie is er onenigheid over het antwoord. Vooralsnog staan de auto’s te staan, wachtend op andere tijden. Een curieus geheel, maar een bezoek zeker waard.
 

 

Heel wat auto’s redde Ghislain Mahy (1907-1999) van de sloop. Unieke exemplaren onttrok hij aan de vergetelheid. Alledaagse seriemodellen bewaarde hij voor later. Ooit zouden ze het verdienen gerestaureerd te worden. Technisch erfgoed mag niet verloren gaan, vond de autohandelaar. Ook al waren zijn verzamelde auto’s in zeer slechte staat, vernietigen was een doodzonde. Van elke wrak is immers nog wel wat te maken. Met zijn restauratiewerkzaamheden voegde hij de daad bij het woord. Maar een mens heeft maar één leven en twee handen. Je kunt niet alles.
De belangstelling ontstaat tijdens de oorlog. Mahy heeft een autohandel opgezet, maar haalt voor de lol een oude Ford uit elkaar om te zien hoe die is gemaakt. Hij raakt gefascineerd, door de techniek, door de modellen en door de historie. Wat zou het mooi zijn afgedankte oudjes een nieuwe leven te geven zodat latere generaties ervan kunnen leren en genieten. Mahy raakt in de ban van het restaureren. Met hulp van zijn zoons Ivan en Hans en ondersteund door gespecialiseerde deskundigen knapt hij in de loop der jaren zo’n 250 auto’s op.



Inkoop
De verzamelwoede wordt Mahy echter de baas. Zijn collectie groeit en groeit. Hij krijgt veel aangeboden. Soms hoeft hij niet meer neer te tellen dan de sloopwaarde. Hij piekert er niet over de wagens van de hand te doen. Hij mag dan wel in de autohandel zitten, bij zijn hobby is louter sprake van inkoop. De auto’s hebben historische waarde. Ooit worden ze vereerd. Daarvan is hij overtuigd. Zoon Ivan neemt die gedachte over. Na zijn vaders dood is hij de hoeder over het familiebezit. Hij is inmiddels ver in de zeventig. Het sleutelen behoort tot het verleden. De auto’s blijven zoals ze waren en zijn. Het zou trouwens minstens een eeuw vergen om ze in de staat te brengen die Ghislain ooit voor ogen had. Sinds eind jaren negentig wordt er niets meer gekocht. Af en toe zijn er nog schenkingen. Wat zal er gebeuren als Ivan er niet meer is? Zijn zoon meent dat het afstoten van een deel van de verzameling het enige toekomstperspectief is. Zijn vader wil daar nog niet aan. Hun wegen hebben zich op dit vlak gescheiden.
 

Het vroegere Provinciale Automuseum Kelchterhoef in Houthalen, speciaal als automuseum ontworpen.

Bowling
Het stallen van de immer groeiende collectie is in de loop der jaren op verschillende manieren opgelost. Net voor de oorlog verwerft Mahy voor zijn garagebedrijf en showroom een groot leegstaand pand - een voormalig circus - in het centrum van Gent. Tot in de jaren vijftig is er ruimte genoeg om er ook zijn beginnende verzameling onder te brengen. In die periode start hij zijn restauratieklussen. Begin jaren zestig gaat de verzamelaar op zoek naar een museumruimte. Een oude bowling lijkt in 1964 uitkomst te bieden. De verbouwing tot museum begint. Het publiek kan straks aan de hand van zijn oude auto’s kennis maken met de historie van de automobiel. De stad Gent gooit echter roet in het eten. Een automuseum past niet in een gebied dat gericht is op sport, recreatie en cultuur. Het plan gaat niet door. De gemeente Houthalen in Vlaams België krijgt er lucht van en toont interesse. In de bosrijke omgeving verrijst een speciaal voor dit doel gebouwd museum. Meer dan tachtig gerestaureerde modellen vinden er een goed onderdak. In 1970 gaan de deuren van het Provinciaal Automuseum Kelchterhoef open. De verzameling wordt enkele jaren later ondergebracht in een stichting.
 

Autoworld in Brussel biedt onderdak aan een deel van Mahy's collectie.

Autoworld
Na dertien jaar draait de provincie de geldkraan dicht. Mahy neemt de organisatie over, maar haakt in 1986 af als de huur van het gebouw onevenredig zwaar op de exploitatie drukt. Er wordt een nieuw onderdak gevonden. In het Brusselse Jubelpark komt het museum Autoworld, met plek voor meer dan 300 auto’s. De klassiekers passen hier goed. Tussen 1902 en 1934 zijn in dit glazen en gietijzeren tentoonstellingspaleis de nationale Belgische autotentoonstellingen gehouden. In de tussentijd staan nog bijna 700 auto’s opgeslagen in Gent, in afwachting van een restauratie die misschien wel nooit zal komen. De Mahy’s zoeken een betere opslagruimte. Ivan vindt die in 1996 in Leuze-en-Hainaut in Wallonië. Daar staat een oude textielfabriek te koop. Het gewest geeft subsidie voor de aanpassing . Een museum zal de streek aantrekkelijk maken voor toerisme. Ook de Europese Gemeenschap helpt. Zo kunnen buitenzijde en dak worden gerepareerd en aangepast. Drie jaar duurt de verbouwing en het overbrengen van de auto’s vanuit Gent. Onder de naam Mahymobiles opent het museum in 2000. De naamgever maakt het niet meer mee. Ghislain Mahy is in 1999 overleden.
 

Het is niet druk als wij de Mahymobiles bezoeken. Op de parkeerplaats één auto, die van ons.

Musée de l’Auto
Het is nu dertien jaar na de opening. Na eerder Mahy’s erfenis in Brussel te hebben bekeken en met verre herinneringen aan Houthalen, reizen we af naar Leuze-en-Hainaut. In de wijde omgeving staan wegwijzers naar het automuseum, de bezienswaardigheid van de streek. Het complex ligt aan een spoorlijn, in een afgelegen smalle straat buiten het dorp. Een tamelijk troosteloze omgeving. Het is zaterdagmiddag in oktober. De poort is open, maar de grote parkeerplaats helemaal leeg. Er branden wat lichten binnen. De ingang is aan de achterkant van het gebouw. Op de rode gevel staat in grote letters “Musée de l’Auto”. Ze zouden van ver te zien zijn als er geen bomen en struiken voor zouden staan. Het is een nutteloze aanduiding geworden.
Als eerste bezoekers van de dag worden we gastvrij onthaald door een Vlaams sprekende vrijwilliger. Hij informeert naar de reis, waar we vandaan komen en hoe we het museum kennen. Het wordt ter wille van de statistiek genoteerd. Intussen prijst hij een gratis toeristisch kaartje van de omgeving aan. Voor straks of een volgende keer. Aan enthousiasme geen gebrek. Zorgvuldig legt hij de opzet van het museum uit. Er zijn verschillende zalen. Het zou jammer zijn als de gasten per ongeluk delen zouden missen. Aan de muur hangt in verschillende talen de filosofie van Mahymobiles. Bezoekers kunnen via de tentoonstellingen kennismaken met de historie van de auto, maar krijgen ook de kans een blik te werpen op een deel van de ongerestaureerde voorraad. Wat die belofte inhoudt, zal later blijken.
 

Het bord bij de ingang geeft een eerlijk beeld van de collectie: van pronkstukken tot wrakken.

Doornroosje
Een gang met wat oude fietsen leidt naar de eerste ruimte. Een zwarte auto staat symbool voor wat we nog meer zullen zien: een meer dan een eeuw oude Renault die als een Doornroosje al die tijd opgeslagen is geweest. Via een zaaltje met oude vitrines met miniatuurauto´s en een smal trapje met afgebroken tegels bereiken we het uitzicht-platform. Het biedt zicht op de museumzaal, opgedragen aan grondlegger Ghislain Mahy. Verwacht geen luxe museum. Daar is eenvoudigweg geen geld voor. Net zo min als voor sfeerverlichting of verwarming. De website waarschuwt de bezoeker: “Het is aangeraden om een pull en/of een zeer warme jas mee te brengen, afhankelijk van het seizoen”. De grote ruimte mag de uitstraling van fabriekshal niet van zich hebben afgeschud, het is er wel schoon en opgeruimd. De medewerkers hebben hun stinkende best gedaan er wat van te maken. De auto’s staan gerangschikt op land. Bij elk land én bij elke auto staan informatiebordjes in drie talen. Het aanbod varieert van letterlijk uniek tot massaproduct en van smetteloos gerestaureerd tot rijp voor de sloop. Het is een afspiegeling van zowel de autohistorie als de verzamelwijze van Mahy.
 

In vitrines zijn schaalmodellen en andere automobilia bij elkaar gebracht.

Net als in het museum: een grote variëteit. Auto's in soorten en maten, van alles door elkaar.

Honderd jaar heeft deze Renault als een Doornroosje geslapen.

Ooit was dit een textielfabriek, met Europese steun verbouwd tot automuseum.

Overzicht van de collectie in de Zaal Ghislain Mahy, een eerbetoon aan de grondlegger.

De auto's staan niet chronologisch gerangschikt, maar op land van herkomst.

Verenigde Staten
We gaan het trapje weer af om alles van dichtbij te bekijken. Bij wijze van welkom staat bij de ingang van de zaal een oude ijscowagen. De A-Ford omzeilt het Belgische taalconflict behendig. Er was in vroeger tijden ijs en glaces te verkrijgen.
De reis door de autowereld begint in de Verenigde Staten. Wie Amerika zegt, zegt Ford. Natuurlijk staan er een paar T-Fords, waaronder een aansprekende bestelwagen. Bij één van de voorgangers, een model N, staat de motorkap open. De eenvoudige constructie van de verbrandingsmotor zet alle concurrerende technieken in de schaduw. Door Fords massaproductie hebben bijvoorbeeld stoomauto’s geen schijn van kans meer. Het succes van een Toledo die in 1901 probleemloos een tocht van 1500 kilometer aflegt, maakt al gauw geen indruk meer.
 

Een eenvoudig bordje wijst naar de grote zaal, eerbetoon aan de grondlegger van de verzameling.

Op basis van een Ford A (1930): een Belgische ijscowagen, met opschriften in het Nederlands en Frans.

De Toledo uit 1901 werd nog voortgestuwd door een motor op stoom.

Een bestelwagenuitvoering van een Ford T (1915).

Een voorloper van het beroemde model T, de Ford N uit 1906.

Ford model A (1931) met een zogenaamd schoonmoederszitje.

Coupé-de-Ville
Een Black Highwheeler illustreert de uitdaging van die dagen: een weg vinden zonder dat er een weg is. De hoge wielen moeten voorkomen dat de auto wegzakt in de modder. Uiteraard is er ook aandacht voor General Motors, Chrysler en de kleinere merken. De tijd trekt aan je voorbij. Een opvallende Packard uit 1949 heeft een moderne carrosserie en is tegelijkertijd een Coupé-de-Ville, een vorm van enkele decennia eerder waarbij de chauffeur in de open lucht zit. Het blijkt om een verbouwing door het Antwerpse bedrijf Dens te gaan. De ook opmerkelijke vierdeurs Lincoln Continental cabriolet is daarentegen een fabrieksmodel. Vijf zijn er ooit in België geïmporteerd. Dit is er één van. Mahy kocht de wagen in 1975. Bijna alles werkt elektrisch. Behalve de motor natuurlijk.
 

Black Highwheeler (1908) met grote wielen vanwege de slechte wegen; 2 cilinders, luchtgekoelde motor. Top 40 km/u.

Packard Clipper (1949) met een koetswerk van Derham dat door Dens uit Antwerpen is verbouwd tot Coupé de Ville.

Opmerkelijk: het dealerplaatje links voor op het spatbord.

Chrysler New Yorker Convertible (1948) en de vierdeurs Lincoln Continental (1964) met open kap .

Chevrolet Corvette Sting Ray (tweede serie,1965) met een doorlopende achterruit. De eerste serie had een spijl in het midden.

Frankrijk
In Leuze gaat Amerika naadloos over in Frankrijk, waar de autoproductie al vroeg tot bloei kwam. De Dion Bouton was in de beginperiode een ware massaproducent. In veel musea zie je wel één of meer modellen. Een versie met banken achter elkaar is echter zeldzaam. Rug-aan-rug (dos-à-dos) of naar elkaar toe (vis-à-vis) was gebruikelijk. Het is de vraag of deze opstelling door De Dion Bouton destijds zelf is aangeboden of een latere conversie is geweest. De fabrikant verkocht trouwens niet alleen complete auto’s, maar leverde ook enkel motoren. De eenpersoons AVA heeft er zo een. Veel meer dan dat is Mahy nooit over deze auto te weten gekomen. In de hoek zien we een kleine Benjamin met een extra ruit voor de achterpassagiers. Bij grote limousines was dat niet ongebruikelijk, maar bij kleine auto’s een zeldzaamheid. Frankrijk is ook het land met merknamen die, alleen al als je ze uitspreekt, luxe en exclusiviteit veronderstellen: Rochet Schneider, Delahaye en Delaunay-Belleville. De laatste mocht dan ook het Russische hof tot de klantenkring rekenen. Het uiterlijk van de Delahaye is afgerond, een eerste poging de stroomlijn te verbeteren. Opvallend zijn de dubbele achterwielen.
 

De Dion Bouton (1901) met als bijzonderheid de banken achter in plaats van tegenover elkaar, wat toen gebruikelijk was.

Een eenpersoons AVA (1914) met De Dion-motor en een Benjamin R (1928) met twee ruiten achter elkaar.

Eugène Peugeot, één van de telgen van de industriële familie, had zijn eigen merk: Lion. Dit model is van 1908.

Deze Panhard&Levassor (1922) met Kellner-carrosserie kan wel een opknapbeurt gebruiken....

Delaunay-Belleville (1911) met 6 cilinders, een top van meer dan 70 km/u, maar wel een verbruik van circa 1 op 2. 

De auto is bijzonder luxe afgewerkt. De fabrikant was destijds leverancier aan het Russische hof.

Deze Rochet Schneider (1913) was ooit van een Franse minister en werd later gebruikt in de film Darling Lily.

De Delahaye 1911 had dubbele achterwielen en een voor die tijd bijzonder afgeronde carrosserie.

Het middelste deel van de voorruit kan opengezet worden voor ventilatie en beter zicht bij regen.

Duitsland
Mahy verzamelde rijp en groen. Een Opel uit 1953 bij de afdeling Duitsland is leuk vanwege het jeugdsentiment. Van grote waarde is de auto niet, zeker niet in deze staat. Dat is anders bij twee vooroorlogse modellen van de Duitse topmerken Horch en Maybach. De Horch is ongerestaureerd. Voor veel liefhebbers is dat tegenwoordig een pre. We zien afgeplakte koplampen, zoals voorgeschreven tijdens de Tweede Wereldoorlog. De auto is gebruikt in de film The Longest Day als het vervoermiddel van nazi-kopstuk Rommel. Mahy was daarbij figurant, hij was de chauffeur. De eerste eigenaar van de Horch was overigens de Duitse filmacteur Willy Forst.
Wat weggestopt achter een wel erg verwaarloosde Mercedes-Benz 130 H ontwaren we een ons onbekend model van dat merk. Met name de grote achterruit trekt de aandacht. Het blijkt een prototype van een 170S Coupé te zijn. De auto heeft wel de internationale shows, maar nooit het productiestadium bereikt. We rouwen er niet om. De stilist had niet zijn topdag bij het tekenen.
 

De afdeling Duitsland: een Hansa uit 1911. De auto "speelde" in de film Mädchen aus Flandern van 1956.

Twee topmerken uit de Duitse autohistorie: Horch (1934) en Maybach SW 38 (1937).

Een Mercedes-Benz 130H Cabrio-limousine. Door Mahy gered van de sloop met de intentie 'm op te knappen.

Wat verstopt achter de 130H een prototype van een coupé op basis van de Mercedes-Benz 170S Cabriolet (1950).

Opel Olympia Rekord. Aan de grille is het zien dat het om jaargang 1953 gaat.

Engeland
Van Duitsland naar Engeland is een kwestie van een paar meter. Onmiskenbaar Brits zijn auto’s als de Austin A40, Humber Pullman en Rolls-Royce Phantom. Jaguar is vertegenwoordigd door een E-Type en een 1,5 Litre, onofficieel de Mark IV. Het ontwerp is duidelijk vooroorlogs, maar de auto is nog tot 1949 gemaakt. Aan de overkant van het pad staat een model dat erop lijkt. Vergis je niet. Dit is geen Jaguar, maar een Jensen en daarom beslist veel exclusiever. Van dit model PW (de letters staan voor Post War, naoorlogs) zijn er slechts 16 gemaakt, met nog 2 convertibles op basis van hetzelfde chassis. Deze auto is van 1950 en heeft een zescilinder lijnmotor afkomstig van de Austin A135. Het koetswerk is van aluminium. Omdat autofabrikanten staal kregen toegewezen op basis van hun export, weken de kleine fabrieken zoals Jensen hiernaar uit. Het informatiebordje meldt ten onrechte dat het om een viercilinder gaat. Verder leren we dat dit exemplaar ooit is gebruikt door de Australische ambassadeur in België.
 

Met vlaggen is aangegeven uit welk land de auto's afkomstig zijn.

Jaguar MK IV (1948) met een viercilinder van 1500 cc.

Een exclusieve Jensen PW (1950) met Austin-motor en aluminium carrosserie. Slechts 18 werden er zo gebouwd.

Italië
Over exclusief gesproken: wat de denken van een trio Italianen? In 1964 kocht Mahy een klassieke Alfa Romeo. Aanvankelijk leek het een kat in de zak. Koetswerk en chassis pasten niet bij elkaar. Navraag bij de fabriek leerde echter dat het om een type RLSS ging waarmee succesvol races op het beroemde Avus-circuit van Berlijn waren gereden. Een historische auto dus. Op het chassis was later een andere carrosserie geplaatst. Besloten werd het originele koetswerk na te bouwen om te laten zien hoe de racewinnaar er destijds had uitgezien.
Geracet werd ook met de Bimbo van fabrikant Volugrafo, maar dan door de kinderen van Mahy in de ouderlijke tuin. Daar was het ding trouwens niet voor ontworpen. Het wagentje was bedoeld als goedkoop vervoermiddel in de naoorlogse periode. In enkele jaren zijn er circa 40 gemaakt. Met een lengte van 2 meter, een gewicht van 125 kilo en een eencilinder motor van 125 cc is het een echte dwergauto. Slechts het linker achterwiel wordt aangedreven. Achteruit was een kwestie van uitstappen en duwen. De carrosserie is van lichtmetaal, naar het schijnt resten van afgedankte vliegtuigen. Voor zover bekend zijn er in de wereld nog twee over. Het ding heeft verschillende ‘botsingen’ en motorbrandjes overleefd, blijkt uit de memoires van Ivan Mahy.
 

Alfa Romeo RLSS (1925), het chassis en de motor zijn origineel, het koetswerk is nagemaakt.

De Italiaanse Volugrafo (1946), een eencilindertje van gerecycled materiaal.

Binnenlandse Zaken
Een derde Italiaanse auto met een verhaal is een DeTomaso Deauville. De vlaggenstandaard (of is het een extra antenne?) wijst op een officiële status. Dat klopt. De auto werd aangekocht door het Belgische ministerie van Binnenlandse Zaken voor vervoer van VIPs. Mede door de zware bepantsering en glas van 3,5 cm dikte liet de betrouwbaarheid te wensen over. Eén keer kwam de auto met hoog bezoek midden op een kruispunt tot stilstand. De techniek bleek niet opgewassen tegen het extra gewicht. Al na 7000 kilometer waren de koppelingsplaten versleten.

Deze gepantserde DeTomaso Deauville (1978) werd gebruikt door de Belgische regering.

Oostenrijk
Via de relatief nieuwe autogrootmachten Japan en Korea komen we in de hoek van de minder bekende autoproducerende landen. In Oostenrijk was Austro-Daimler een gevierd fabrikant. Twintig jaar lang was Ferdinand Porsche er technisch directeur. Model AD 617 was zijn laatste bijdrage. Chassis en motor van deze zescilinder uit 1923 zijn origineel, de rest van de auto is later nagemaakt. Een Nederlandse Daf en Zweedse Saab vergezellen enkele Oost-Europese modellen uit de DDR, Polen en de Sovjet-Unie. De Poolse Warszawa is vermoedelijk zo van de straat geplukt. Hij heeft zichtbaar een lang werkzaam leven achter de rug.
 

Het laatste ontwerp van Ferdinand Porsche voor Austro-Daimler, type 617 (1925).

Een niet-fabrieksmatige oplossing bij deze Saab 96 om het reservewiel mee te nemen.

Links de Honda N600 en rechts een Škoda 1200.

Oost-Europese modellen: de Oost-Duitse Wartburg (1966), Poolse Warszawa (1958) en Russische ZIM (1950).

België
De rondgang eindigt bij België zelf. De Mahy’s hebben heel wat auto’s uit hun vaderland verzameld en weer toonbaar gemaakt. De meeste staan in Autoworld in Brussel, een handje vol heeft hier zijn bestemming gevonden. De Vivinus en Germain (beide uit 1900) bewijzen dat het land er al vroeg bij was. Het verhaal gaat dat de Vivinus door koning Leopold II geschonken is aan barones De Vaughan, zijn minnares, aan wie hij ook een kasteel en landhuis gaf. Eveneens historisch is een Minerva ambulance die dienst deed in de Eerste Wereldoorlog. Van comfortabel en veilig vervoer van zieken en gewonden kan nauwelijks sprake zijn geweest.
 

De Vivinus uit 1900 is één van de oudste Belgische auto's.

Een andere Belgische pionier: Germain Phoenix (1900), voor die tijd zeer vooruitstrevend.

Deze ziekenwagen van Minerva (1914) deed dienst in de Eerste Wereldoorlog.

De Imperia (1938) was een Belgische licentiebouw van de Duitse Adler. Let op de drie ruitenwissers.

Techniek
De man aan de kassa heeft ons op het hart gedrukt alle zalen te bekijken. Er is dus nog meer te zien. Eerst gaan we naar de educatieve techniekzaal, naast de grote expositieruimte. Hier ziet de bezoeker motoren, chassis, delen van de techniek en de structuur van een zelfdragend koetswerk. In het ene model herkennen we een Saab, het andere stelt ons voor raadsels. Het blijkt een niet bestaande auto te zijn.
Wat er staat, ziet er goed uit. Er is tekst en uitleg voor wie meer wil weten. Verwacht echter geen sfeer. Zelfs een enkele groene plant kan die niet brengen.
 

De techniekzaal laat allerlei technische achtergronden zien, zoals de opbouw van een carrosserie.

De motoren hebben een duidelijke educatieve functie.

Het destijds revolutionaire simpele chassis van een Tatra.

Galerij
We lopen verder een gang in, op weg naar een expositie over de ontwikkeling van de vormgeving. Voorbij de hoek vallen we stil van verbazing. Vanaf een galerij kijken we neer op stillevens van oude auto’s, ooit neergezet en ogenschijnlijk nooit meer van hun plek geweest. Het is een bont gezelschap: auto’s uit verschillende tijdvakken en landen, variërend van goede staat tot wrak. Je kunt er niet bij, maar ook een overzicht op enkele meters hoogte is boeiend. Voor de bezoekers zijn er bordjes die verklaren wat wat is: het bewijs dat de stalling permanent is. Mahy kon niets wegdoen, dat is wel duidelijk. En inderdaad is van menig model nog wel wat te maken, met meer of minder inspanning. Het is echter een ondoenlijke opgave. Wat moet je ermee? Totdat die vraag beantwoord is, staan de vierwielers hier rustig te staan. Roest en stof hebben zich een eigen rol toebemeten als onderdeel van het stilleven.
 

Neergezet om er ooit nog wat mee te doen.

Studebaker President (1955).

Beide uit 1947: een Chrysler Windsor en zijn broertje van DeSoto. Rechts een Pontiac Streamliner (1952).

Borgward P100 (1961) , het laatste model voor het faillissement van de fabriek. Rechts een Ford Anglia (1961).

Alle soorten en merken auto's uit verschillende landen en tijdvakken staan door elkaar.

Nogmaals een blik op de hal, maar nu de andere zijde.

Er staan beslist bijzondere modellen bij waar menig liefhebber mee aan de gang zou willen gaan.

Zullen deze modellen als de blauwe Fiat ooit museumstukken worden?

Soms betaalde Mahy niet meer dan de schrootwaarde. In sommige vallen vermoedelijk terecht.

Liefhebber
Alledaagse seriemodellen en exclusieve buitenbeentjes staan achteloos naast en door elkaar. Zo’n merkwaardige Delage of eigenzinnige Panhard schreeuwen om gekoesterd te worden. Menige liefhebber zou de Talbot Lago uit zijn lijdend wachten willen verlossen. Een Cortina is niet bijzonder, maar een Crayford-conversie daarentegen wel (op een informatiebordje abusievelijk als Crawford aangeduid). En waarom staat die Studebaker niet in de Ghislain Mahy-zaal? Of de laatste grote Borgward, de P100? Voor de Cadillacs en andere Amerikanen moeten toch liefhebbers genoeg zijn die ze op willen knappen, zou je zeggen. In de geest van Mahy. Met eigen handen. Als eerbetoon aan het industrieel erfgoed. Waarom staan ze hier? En voor hoe lang nog? Het blijft raden naar de antwoorden. Net als naar het waarom van een oude Lincoln op een nagemaakt stukje weg van Belgische kasseien. Het idee is leuk, maar komt niet uit de verf. Het is een bonbon in een snoeptrommel van aan elkaar gekleefde zuurtjes. Dat is toch minder lekker dan van een zilveren schaaltje.
 

Op het chassis van een vooroorlogse Delage D8 zette het bedrijf Antem een nieuwe carrosserie.

Een exclusieve Panhard Junior als coupé, eentje van nog geen hand vol.

Vermoedelijk heeft carrosseriebedrijf d'Ieteren de ombouw van coupé naar cabriolet gerealiseerd.

Een Talbot Lago uit 1947. Gerestaureerd zou dit een schitterende auto zijn.

De Ford Cortina (1969) is een Crayford-conversie. Het informatiebordje meldt foutief Crawford.

Op een nagemaakt kasseienstraatje staat een Lincoln V12 uit 1933.

Opslagplaats
Eindpunt van de route is een hal met in het midden op een verhoging aandacht voor de historie van de vormgeving. Er staan doorsnee auto’s maar ook designiconen, van de Studebaker van Virgil Exner tot de NSU Ro 80 en Renault 16. De vloer onder het platform is weer benut als opslagplaats. Een Vauxhall Viva met vinyl dak, een Moskvitch en wat oude stoffige Amerikanen met onbestemde kleuren hebben er hun rustplaats gevonden. Als wij het voor het zeggen hadden, zouden tenminste twee auto’s meer aandacht en liefde krijgen: een stijlvolle, in twee kleuren blauw afgewerkte Chrysler uit 1955 met een koetswerk van Ghia zoals alleen de Italianen dat kunnen ontwerpen en een Maserati A6G 2000GT Allemano. In goede staat is een wagen als deze toch wel enkele tonnen waard. Een Van Gogh of Rembrandt zet je toch ook niet in de kelder, is het wel?
 

De ontwikkeling van het koetswerk aan de hand van modellen weergegeven.

Ook hier is nog veel werk te doen om ze in smetteloze staat te brengen, als je dat zou willen.

Er staan bijzondere modellen bij. Links op het hoekje een Panhard Dyna.

Renault 16 en Isar 700 van de fabrikant van de Goggomobil en Glas.

Vuil en stof als een beschermend laagje, voor als ze nog ooit beter tentoongesteld worden.

Een juweeltje: een Chrysler met koetswerk van Ghia (1955). Zo'n auto schreeuwt om een poetsbeurt.

Nog zo'n waardevolle klassieker: een Maserati A6G 2000 GT met Allemano-koetwerk.

Waarschijnlijk niet veel waard, maar wel bijzonder: een Daihatsu Compagno. In Nederland zijn er een paar geïmporteerd.

Decor
We hebben het als eenvoudige bezoekers niet voor het zeggen. De mensen van het museum ook niet. Ze maken er het beste van. Twee Citroën Kegresse-expeditievoertuigen met aan de achterzijde rupsbanden kregen een plaats in een nagemaakt decor van bergen. Met flitslicht en geluiden wordt gepoogd de moeilijke weeromstandigheden na te bootsen van de zware tocht in 1931/32, de 6400 kilometer lange expeditie Croisière jaune door het Himalayagebergte. Het lukt maar matig. Het gevoel van aanwezig te zijn in een opslagruimte wint het van de gedachte rond te lopen in een museum. Bovendien zijn de auto's niet echt goed te bekijken.
Tijdens ons verblijf blijft die ene vraag steeds door het hoofd spelen: wat moet je met zo’n collectie? Voorlopig is dit de thuishaven. Maar hoe lang duurt voorlopig? Vooralsnog zijn er plannen de rest van de opslag toegankelijk te maken. Ghislain zou dat idee hebben gesteund. Aan plannen geen gebrek, maar zal het er ooit van komen? En wie gaat het doen? Net als in het verleden zijn dat de vragen die op een antwoord wachten. De auto's blijven intussen staan waar ze staan.
Als we vertrekken, is de grote parkeerplaats weer leeg. Voor de vrijwilligers was het toch een goede dag. Ze zijn niet voor niets gekomen en hebben twee geïnteresseerden wegwijs gemaakt in de bijzondere wereld van Mahy.
 
 

Twee Citroëns Kegresse (1934) met rupsbanden achter in een decor dat de expedities moet nabootsen.

 

 

   Bijlage

De Belgische televisiemaker Jambers maakte in 1993 een portret van Ghislain en Ivan Mahy over de collectie zoals die stond opgeslagen in Gent. Hij sprak met Ghislain en Ivan Mahy. In 2012 ging hij terug naar Ivan Mahy, dit keer in Leuze-en-Hainaut, en sprak hij met de zoon, Honda-dealer in Gent. Hieronder de betreffende uitzending.

 

 

   Bekijk ook:

 

 

Parade van verweesd familiekapitaal
 
Een tijdelijke expositie in Gent van een kleine
40 auto's uit de reservecollectie van Mahy
biedt een bijzondere ervaring.

oktober 2021